
Jurisprudentie
AY5844
Datum uitspraak2006-08-04
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 245/04 Omzetbelasting
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2006-08-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
ZaaknummersBK 245/04 Omzetbelasting
Statusgepubliceerd
Indicatie
In geschil is het bedrag dat ter zake van het privé-gebruik van de bestelauto in het jaar 2001 bij de omzetbelasting in aanmerking moet worden genomen.
Uitspraak
BELASTINGKAMER GERECHTSHOF TE LEEUWARDEN UITSPRAAK
Kenmerk: BK 245/04 4 augustus 2006
Uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden, zesde enkelvoudige belastingkamer, op het beroep van X te Z tegen de uitspraak van de inspecteur van de Belastingdienst/Noord/kantoor Groningen (hierna: de inspecteur), gedaan op het bezwaarschrift van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag in de omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1 Aan belanghebbende werd voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 met dagtekening 31 juli 2003 een naheffingsaanslag voor de omzetbelasting opgelegd ten bedrage van € 421, - aan belasting. Tevens is tegelijkertijd een beschikking heffingsrente ad € 21, - vastgesteld.
1.2 Op 28 augustus 2003 is namens belanghebbende een bezwaarschrift tegen voormelde naheffingsaanslag ingediend. Bij de bestreden uitspraak van 5 maart 2004 heeft de inspecteur het bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag verminderd tot op € 285, -. De beschikking heffingsrente is nader vastgesteld op € 14, -.
1.3 Belanghebbende is tegen deze uitspraak in beroep gekomen bij een pro forma beroepschrift, hetwelk op 18 maart 2004 bij het hof is ingekomen. De motivering van zijn beroep (met bijlagen) is op 23 juli 2004 door het hof ontvangen.
1.4 Nadat de inspecteur zijn verweerschrift (met bijlagen) heeft ingezonden, heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 9 januari 2006, gehouden te Leeuwarden, alwaar aanwezig waren de heer A als gemachtigde van belanghebbende (: de gemachtigde) en de heer B namens de inspecteur. De gemachtigde heeft ter zitting de door hem overgelegde pleitnota (met bijlage) voorgelezen.
1.5 Nadat het onderzoek ter zitting gesloten is, heeft het hof het onderzoek heropend teneinde bij twee afzonderlijke brieven van 16 februari 2006 schriftelijke vragen te stellen aan partijen. De inspecteur heeft bij brief d.d. 23 februari 2006 de vragen van het hof beantwoord. De gemachtigde heeft de aan hem gestelde vragen beantwoord in zijn brief van 17 maart 2006. Afschriften van voormelde antwoordbrieven zijn gestuurd aan de betreffende wederpartij, waarna de inspecteur zijn reactie op de antwoordbrief van de wederpartij heeft gegeven in zijn brief d.d. 3 april 2006 en de gemachtigde in zijn brief gedateerd 24 april 2006.
1.6 Vervolgens heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden ter zitting van 26 juni 2006, gehouden te Leeuwarden, alwaar wederom aanwezig waren de gemachtigde de heer A en de heer B namens de inspecteur. Ter zitting hebben beide partijen pleitnota’s overgelegd en voorgelezen, waarna de mondelinge behandeling is gesloten.
1.7 Van alle genoemde (en hierna nog te noemen) stukken moet de inhoud als hier ingevoegd worden beschouwd.
2. De feiten
Blijkens de gedingstukken en op grond van het verhandelde ter zitting stelt het hof als tussen partijen niet in geschil dan wel door een der partijen gesteld en door de wederpartij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast.
2.1 Belanghebbende, geboren op .. september 19.., is onderwijzer en woont aan de a-straat 56 te Z. Onder de naam “C” doet hij aan huisverkoop vanuit zijn woonadres van de aldaar zelf vervaardigde keramische artikelen.
2.2 Tot het vermogen van de – door partijen aangeduid als – onderneming rekent belanghebbende een Citroën Berlingo, een bestelauto, die hij ook voor privé-doeleinden gebruikt. Achteraf heeft belanghebbende een opsomming van het aantal zakelijk verreden kilometers in het jaar 2001, gespecificeerd naar bestemming, opgesteld. Deze opsomming komt uit op een totaal aantal zakelijke kilometers van 8.132. Het totale aantal verreden kilometers in het jaar 2001 – volgens een eigen opgave van de gemachtigde, zie fax d.d. 1 april 2003, – is 15.310 kilometer. Voor de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen over het jaar 2001 is door het hof in zijn uitspraak met nummer BK 244/04 bepaald dat de inspecteur terecht 25 percent van de cataloguswaarde van de bestelauto ten bedrage van ƒ 21.000, -(inclusief omzetbelasting), als onttrekking (privé-gebruik) voor de inkomstenbelasting in aanmerking heeft genomen.
3. Het geschil en standpunten van partijen
3.1 In geschil is het bedrag dat ter zake van het privé-gebruik van de bestelauto in het jaar 2001 bij de omzetbelasting in aanmerking moet worden genomen. Belanghebbende is van mening dat de in de onderhavige naheffingsaanslag begrepen bijtelling te hoog is. De inspecteur is de mening toegedaan dat die bijtelling tot op een juist bedrag is vastgesteld.
3.2 Voor een uitvoerige weergave van de onderbouwing van de standpunten van partijen zij verwezen naar de gedingstukken.
4. De rechtsoverwegingen
4.1 Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Uitvoeringsbeschikking omzetbelasting 1968 wordt de belasting welke drukt op het houden – met inbegrip van de aanschaffing – door de ondernemer, van een auto welke mede wordt gebezigd anders dan in het kader van zijn onderneming (privé-gebruik) eerst in aftrek gebracht alsof de auto uitsluitend in het kader van de onderneming wordt gebezigd; vervolgens is ter zake van het privé-gebruik jaarlijks 12 percent belasting verschuldigd over het bedrag dat bij de heffing van de inkomstenbelasting als onttrekking wordt aangemerkt. Gelet op de omstandigheid dat het hof in de zaak met nummer BK 244/04 van oordeel is dat de inspecteur terecht 25 percent van de cataloguswaarde van de bestelauto als onttrekking (privé-gebruik) voor de inkomstenbelasting in het jaar 2001 in aanmerking heeft genomen is in de onderhavige naheffingsaanslag voor de omzetbelasting terecht 12 percent van die onttrekking begrepen.
4.2 De slotsom is dat het beroep ongegrond moet worden verklaard.
5. Proceskosten
Het hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De beslissing.
Het hof verklaart het beroep ongegrond.
Gedaan op 4 augustus 2006 door mr. G.M. van der Meer, voorzitter en raadsheer, en op die dag in het openbaar uitgesproken te Leeuwarden door voornoemde voorzitter in tegenwoordigheid van de griffier mr. K. de Jong-Braaksma en ondertekend door voornoemde voorzitter en door voornoemde griffier.
Afschrift aangetekend aan beide partijen verzonden
op: 9 augustus 2006

